Marius van Beek
(1921-2003) beeldhouwer en kunstcriticus

back

”Ik kwam nog wel eens op de Academie in Den Bosch toen ik daar geen les meer gaf en een van die keren waren zij bezig met model. Dat stond daar in een zuil van licht. Een prachtig blank, plastisch, schitterend model. ”Oh God, dacht ik, ”wat is dat mooi, dit is een zuil van schoonheid“.

Marius van Beek begon als klassiek beeldhouwer in  materialen klei, steen en brons te werken Aanvankelijk wees hij  vernieuwingen in de jaren ‘60 af. Maar in zijn realistische aanklachten tegen onrecht uit de jaren ‘70, als het ‘Doel van Santiago de Chile’ en de ‘Slaapzaalvrouwengevangenis’ gebruikte hij andere materialen, zoals  hout, polyester, jute en ijzer. In de jaren tachtig kwam hij terug bij steen; hij bouwde er  - geïnspireerd door voorchristelijke culturen - grote abstracte werken mee op.

Marius groeide op in Utrecht als oudste zoon van acht kinderen in een rooms katholiek kruideniersgezin. Na de vroege dood van zijn vader nam hij diens baan als handelsreiziger bij de Firma Zwanenberg over. Het gezin verhuisde naar Nijmegen. In de oorlog – in 1942 – was hij er getuige van hoe na spertijd op het Nijmeegse station de Joodse bevolking op transport gezet werd. Deze gebeurtenis liet een onuitwisbare indruk achter. Hij vormde een verzetsgroep met een paar jongens, die hij kende van een literair clubje met als doel te helpen en  verzet te plegen. De groep had contact met de Amsterdamse C.S. 6. In 1943 werd de groep opgerold en de meeste leden geëxecuteerd. Marius ontsnapte ternauwernood en vluchtte van het ene onderduikadres naar het andere en vond een schuilplaats bij beeldhouwer Pieter d’Hondt in Utrecht, waar zijn beeldhouwers carrière begon.

Tijdens de oorlog trouwde hij met Sacha Gerdes. Ze woonden in een klein atelier aan de Zwanenburgwal. Daar leerde hij  beeldhouwer Piet Esser en schilderes Dora Wellensieck kennen. Via Esser raakte hij opnieuw betrokken bij het (gewapend) verzet. Na de bevrijding kwam hij bij de binnenlandse strijdkrachten, maar weigerde NSB-ers te arresteren: “Ik had mijn leven niet gewaagd om dezelfde streken als die van de vijand te gaan uithalen. Marius kon daarna in het café wel eens flink uitschieten over de oorlogsjaren, maar schreef het volledige verhaal pas op zijn 80ste officieel op.

Na de oorlog werd hij toegelaten op de Rijksacademie bij Prof. Bronner en later Piet Esser en werkte  's nachts als opmaker bij dagblad ‘De Tijd’. Het jonge gezin met drie kinderen woonde aan het Walenpleintje. In 1950 betrok het het atelier van Zomerdijkstraat 24. Het ‘Jan van Hoof’ monument  is hier vervaardigd. Conrad van de Weetering, prof balletdanser bij de naastgelegen balletschool van Sonia Gaskell stond  model. Van Hoof is gefusilleerd door de Duitsers, nadat hij de Nijmeegse Waalbrug  zou hebben gered door dynamiet onklaar te maken. Het beeld stelt een rennende man voor met een gehavende vlag. Marius worstelde met het beeld in het  ietwat primitieve atelier. Er kwamen voortdurend collega's over de vloer, die hun kritiek niet spaarden. Esser zei: ”Er is iets elementair mis aan dat beeld, het staat niet goed op de benen.“ En Wessel Couzijn: “Wat ik er nu zo goed aan vind is zoals die vent wankelend terugkomt van die brug, vluchtend en onzeker, alsof hij ieder moment in elkaar kan lazeren, zoals ook gebeurde in het verzet.” Han Wezelaar vond dat hij na de onthulling in gips de gelegenheid moest aangrijpen om opnieuw te beginnen. (“Dat kan niet”, zei ik. “Alles wat ik in me heb is er al uitgeperst”).
Het atelier aan de Zomerdijkstraat bood nooit rust met een gezin van vier kinderen, mede omdat de telefoon aldoor ging met het verzoek om persconferenties bij te wonen: ”Het gebeurde dat ik me drie keer per dag omkleedde van de overall naar het pak en weer terug.“ Hij kocht van John Grosman zijn atelier en huis in Oosterbeek. Daar werd het vijfde kind geboren.
Marius van Beek schreef dertig jaar als kunstcriticus voor dagblad  De Tijd ( later voor Kunstbeeld). In de jaren ‘50 had hij een rubriek  ”De Zevende Dag“, waar Sacha de illustraties bij maakte. Hij schreef onderhoudend: De lezers werden uitgenodigd om met hem het museum binnen te gaan. Zoals letterlijk gebeurde in 1951, toen lezers woedend reageerden op de positieve kritiek rondom de tentoonstelling ’Vernieuwingen in de religieuze kunst’ in het Van Abbemuseum in Eindhoven. De toenmalige directeur Edy de Wilde had werk van Chagall , Rouault , Zadkine , Matisse , Manessier en Lipchitz in huis gehaald. De lezers konden in het museum in debat gaan met criticus Van Beek en Edy de Wilde. De opkomst was overweldigend.

Marius van Beek was docent en adjunct-directeur aan de Academie te Den Bosch en aan de School voor de Journalistiek in Utrecht gedurende de jaren ’70 en ‘80.
De altijd actieve Van Beek werkte tot aan zijn dood aan zijn laatste beeld ‘Afscheid’ (voor Sacha) en stierf op 27 september 2003 in het St. Radboud te Nijmegen na een hartoperatie. Zijn atelier wordt nu beheerd door de Stichting Marius van Beek.

”De namen van vele grote beeldhouwers beginnen met een M:
Michelangelo, Moore, Marini, Maillol, Minguizzi, Manzu, Marius. Zij hebben mij allen danig beïnvloedt.“

Bron:
‘Marius van Beek, Beelden’. Uitgave ter gelegenheid van een overzichtstentoonstelling in Gemeentemuseum Arnhem in 1991 voor zijn zeventigste verjaardag. Inleiding door Liesbeth Brandt Corstius. Uitgeverij Van Spijk, Venlo. Herdrukt in 2004, voorwoord van Prof. Dr. Hans Jaffé.
‘Bonjour Monsieur Marius’,  Nijmeegse herinneringen. Uitgegeven ter gelegenheid van een overzichtstentoonstelling in Museum het Valkhof Nijmegen in 2001 voor zijn tachtigste verjaardag.