Sacha van Beek-Gerdes
(1921 – 2002) illustratrice

back

Tekenen beschouwde ze als noodzakelijk werk, dat ze moeiteloos deed, met een dosis sarcastisch gniffelende humor. Vaak staand gebogen - tussen het huishouden door - zette ze vlug met potlood de tekening op, daarna de lijnen volgend in conté of met het krassende pennetje Oost-Indische inkt, om de tekening dan snel met het fixeerspuitje te besproeien en weg te sturen als treinbrief (‘Zo, weg is weg’).

Sacha Gerdes werd in 1921 geboren aan de Amsterdamse Koninginneweg als dochter van schilder Eduard Gerdes en vertaalster Adèle Heemskerk. Een paar jaar later verhuisde het gezin naar een landhuis met atelier in Laren. Vanaf haar eerste jaren was Sacha gewend model te zitten voor haar vader. Ook later werd ze - mooi als ze was - een geliefd model voor diverse beeldhouwers (behalve voor Marius voor Piet Esser, Pieter d’Hont en Marius de Leeuw ).

Na de scheiding van haar ouders in 1930 werd ze toegewezen aan haar vader. Ze volgde het Hilversumse gymnasium en opleidingen aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam en Rijksacademie in 1940 (waar Willem van de Berg directeur was, neef van haar vader). Haar begeleider en promotor was Prof. Röling; ze volgde onder meer les in grafiek, kunstgeschiedenis en glasraam ontwerpen. Dora Esser en Sjuwke Brinkgreve werden vriendinnen; medestudenten waren onder meer Karel Appel en Corneille.
Sacha was veelzijdig, bezat een aangeboren teken en talentalent en was belezen. Met het gratis Artis abonnement dat de Kunstnijverheidsschool verstrekte was ze daar meestal te vinden, ook in de oorlog, toen er ‘tenminste nog iets te eten was’. Ze maakte eindeloze studies van bisons. Na de oorlog resulteerde dit in het stripverhaal ‘Anton de Bison’, dat Marius schreef voor dagblad ‘De Tijd’ en dat in boekvorm is verschenen. Om aan geld te komen werkte ze in het naaiatelier van de Weense couturière Löwin.

Sacha en Marius ontmoetten elkaar in een turbulente tijd in de oorlog, een periode die zeer traumatisch was voor beide. Hun huwelijk, dat idyllisch begon, was al even turbulent en eindigde toch in harmonie. Ze verhuisden naar het Walenpleintje, waar drie kinderen zijn geboren, in 1950 naar Zomerdijkstraat 24-huis waar nog een kind is geboren en in 1958 naar Oosterbeek, waar de jongste geboren is.  

In 1943 liet Sacha - van huis uit protestant - zich katholiek dopen (‘de algemene ontzetting om ons heen versterkte me in mijn voornemen om katholiek te worden’).
Haar vader sloot zich aan bij de Nationaal Socialistische beweging en was hoofd van de afdeling beeldende kunsten en bouwkunst bij het Departement van volksvoorlichting en kunsten van de Kultuurkamer. Hoewel ze zich van hem distantieerde, zag ze hem toch, daar hij regelmatig de Academie bezocht. In haar mémoires schreef ze daar over: “Iedereen kende zijn functie en partijdigheid, natuurlijk werd ik min of meer met hem geïdentificeerd.” 
Ze tekende veel in een eigen, herkenbare realistische stijl, voor ‘De Tijd’ in de jaren ‘50, het ‘Brabants Dagblad’ jaren ‘60, (rubriek ‘Divertimento in S’), 'de Linie', Beatrijs', diverse brochures, boeken, o.a. van Wil Huygen. Ook schreef ze reisverhalen over Polen en Rusland (waar haar grootmoeder vandaan kwam), werkte als redactrice voor 'Eva' en aan woordenboeken Frans voor Elsevier in de jaren tachtig. Tevens assisteerde ze Marius bij opdrachten. Sacha manifesteerde zich nooit opvallend in de kunst; ze signeerde haar tekeningen wel altijd met ‘S’, maar toonde geen ambitie, of het moest gaan om haar mémoires en tuin in de Ardèche.
Het is aan Marius’ bewaarwoede te danken dat haar vele (soms) cartoon-achtige tekeningen toch bewaard zijn gebleven. Ze stierf op 30 januari 2002 aan kanker. Marius en Sacha zijn begraven in Bilthoven. Op het graf staat haar portret van beeldhouwer Pieter d'Hont.

Bron:
Sacha van Beek-Gerdes: Mémoires deel III, Bilthoven 2001
‘Alle kunstenaars op één lijn’, NRC Handelsblad 6-12-1996