Henri Matthieu Wezelaar
(1901-1984)

back

Han Wezelaar groeide op in de bevoorrechte omgeving van het Haarlemse Ripperdapark. Hij was enig kind van een kunstzinnige vader en liefdevolle moeder. Han legde al vroeg een liefde voor tekenen aan de dag. Via schilder Herman Kruyder kwam hij in 1918 op de Amsterdamse Kunstnijverheidsschool, waar zijn interesse voor beeldhouwkunst werd gewekt. Hij trouwde met klasgenote Margaretha Wilhelmina Visser. Leraar Willem Retera opende zijn ogen voor Auguste Rodin, aartsvader van de moderne beeldhouwkunst. Nadat hij kort bij de modernistische beeldhouwer Johan Polet werkte, besloot hij in 1923 de studie in Frankrijk voort te zetten. Betoverd door het volle zuiderlicht, tekende Wezelaar havens, landschappen en (Senegalese) soldaten als model. Daarop trokken de Wezelaars naar Parijs, waar hij een atelier had. Hij ging korte tijd in de leer bij Ossip Zadkine en introduceerde Zadkines werk in Nederland. Wezelaar begaf zich in het artistieke Montparnasse; zijn huis werd een pleisterplaats voor Nederlandse kunstenaars.
In 1930 kwam de omslag in zijn ontwikkeling, toen hij in contact kwam met de moderne, classicistische beeldhouwkunst van onder meer Aristide Maillol . In Maillols atelier onderging hij de schok van de herkenning. Het klassieke ideaal van de pure, op zichzelf gerichte vorm spoorde met zijn mentaliteit en voortaan bepaalde het zoeken naar de vorm zijn beeldhouwkunst in een streven naar harmonie en evenwicht. Hij exposeerde zijn eerste (neoclassicistische) werken op de Salon des Tuileries. Hij oogstte lof van Franse collega's en critici. Zijn vaders erfdeel was opgedroogd; het geleerde moest in praktijk worden gebracht. In Nederland was de kans daarop groter.

Najaar 1934 betrok het gezin met dochter een atelierwoning van het toen pas gebouwde Zomerdijkstraatcomplex. Wezelaar exposeerde bij het Stedelijk Museum met de Hollandsche Kunstenaarskring en had een eenmanstentoonstelling bij kunsthandel Santee Landweer, waar zijn eerste werken werden gekocht door musea. Wezelaar had met vrucht gekeken naar de Franse meesters: ‘Het levende model regeert weer’, aldus kunstcritici. In 1935 sloot hij zich aan bij de Nederlandse Kring van Beeldhouwers(NKvB). Door zijn toedoen ontspon zich binnen de vakvereniging een discussie over het opdrachtenbeleid. Wezelaar pleitte met succes voor toekenning van opdrachten aan beeldhouwers op grond van hun artistieke kwaliteiten en niet van hun sociale nood.
Vanaf 1935 exposeerde Wezelaar op wereldtentoonstellingen in Brussel en Parijs, werd twee maal geselecteerd voor de Nederlandse inzending op de Biennale van Venetië en uitverkoren voor de Golden Gate International Expo in San Francisco. Hij werd veel gevraagd als portrettist. In 1937 ontving hij een rijksopdracht voor een beeld van De Visser, oud-minister van Onderwijs en van de stad Amsterdam voor het beeld ‘Moeder en kind’ (in 1939  onthuld in de toenmalige Euterpestraat, nu Gerrit van der Veenstraat). Met architect J.J.P. Oud werkte hij aan het interieur van de oceaanstomer ‘Nieuw Amsterdam’, dit resulteerde onder andere in de twee negerbeeldjes die hier zijn tentoongesteld.

Wezelaar had een groot organisatorisch aandeel  in de destijds opzienbarende tentoonstelling ‘Rondom Rodin. Honderd jaar Fransche sculptuur’, die in 1939 in het Stedelijk Museum is gehouden. In 1940, nadat het gezin Wezelaar de Zomerdijkstraat verruilde voor een fraai woonhuis met atelier in Laren, vielen de Duitsers Nederland binnen. Wezelaar weigerde zich te melden bij de Kultuurkamer. Hij leefde van privé-opdrachten. In de bezettingsjaren strandde zijn huwelijk en na de oorlog keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij een groot atelier op het Prinseneiland betrok. Hij trouwde met de beeldhouwster Liesbeth Dobbelmann.
De naoorlogse periode bood uitdagingen voor Nederlandse beeldhouwers. Van 1950 -’55 was Wezelaar als bestuurslid en later voorzitter van de NKvB betrokken bij de toekenning, beoordeling en coördinatie van een groeiend aantal opdrachten voor openbaar beeldhouwwerk, met name van oorlogsmonumenten. Hij werkte in die jaren ook mee aan de voorbereiding van vier openluchttentoonstellingen van internationale beeldhouwkunst in het Arnhemse Park Sonsbeek.

Overal in Nederlandse gemeenten staan Wezelaars beelden, onder meer in Amersfoort, Amsterdam (Staande vrouw voor de Sociale Verzekeringsbank 1954, NVV-monument 1960, Wibaut 1967, Rembrandt 1969), Rotterdam en Utrecht. Eervol waren de portretopdrachten zoals van diamantbewerkersleider Henri Polak, de jurist prof. E.M. Meijers en Ir. V.W. van Gogh, de grondlegger van het Van Goghmuseum. Het eigentijdse classicisme van zijn werken werd in de naoorlogse periode expressiever in houding en gebaar, mede onder invloed van collega-beeldhouwer Mari Andriessen. Maar Wezelaar week niet af van zijn van sentiment gespeende benadering.

Kunstcriticus A.M. Hammacher over ‘Bevrijdingsmonument’ (Roosendaal): ”Het lijkt eenvoudiger dan het is (...) Het in zichzelf besloten leven is hier van een verstilde werkelijkheid, ogenschijnlijk gewoon, maar in wezen zeldzaam. Geleidelijk aan voert de eenvoud van de vorm Wezelaar boven het natuurlijke naar de elementaire grootheid van de plastische vorm, als hij tenminste genoeg spanning kan behouden“. (Hij ervoer de zoektocht zelf als een veldtocht vol nederlagen, met zo nu en dan een kleine overwinning).

In de jaren vijftig namen de opdrachten voor oorlogsmonumenten af en kwamen figuratieve en abstracte beeldhouwers tegenover elkaar te staan. Pers, museumdirecteuren en publieke opinie mengden zich in de strijd. Wezelaar poogde de tegenstellingen te relativeren. Hij wees erop dat de door hem gewaardeerde Roemeens-Franse beeldhouwer Brancusi hem al in 1928 in Parijs zei: “Men noemt mij hier abstract, maar ik ben ten diepste realist.” In zijn functie als NKvB-voorzitter hield Wezelaar de partijen een tijd bijeen met gezag, diplomatiek optreden en oprechte belangstelling voor het werk van jongeren. Maar de tegenstellingen namen toe en rond 1960 was het pleit beslecht in het voordeel van de vernieuwers. Tot zijn weerzin behoorde Wezelaar, die altijd oog had voor kwaliteit, ook in de abstractie, voortaan tot het traditionele kamp van de ‘poppenmakers’.

Nadat in 1969 ‘Rembrandt’ in de pers was gekraakt en het ‘Turfgraversmonument’ voor Hoogeveen het uiterste van zijn krachten vergde, nam Wezelaar in 1975 het besluit geen grote opdrachten meer te aan te nemen. Bevrijd van de druk werkte hij geïnspireerd aan een collectie getekende en geboetseerde figuurstudies, die een prachtig sluitstuk van zijn oeuvre vormen en een getuigenis geven van zijn gave vormgevoel en monumentale talent.

De laatste jaren stonden in het teken van herwaardering. Hij onderging deze belangstelling met genoegen, maar bleef zich concentreren op zijn werk. Toen hij zijn atelier verwisselde voor een kleiner, liet hij alle werken vernietigen die voor hem geen plaats verdienden in een eventueel te verschijnen ‘catalogue raisonné’. In de zomer van 1984 overleed Han Wezelaar. Zijn druk bezochte begrafenis was een bevestiging van de belangrijke rol die hij als kunstenaar in Nederland had gespeeld en de waardering die hij daarmee had verdiend.

Bron:
J.B.J. Teeuwisse
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002), laatst gewijzigd 5-9-2003.