Fedde de Jong
(1915-1977)

back

Zijn vader was veldwachter in Sneek. Ondanks zijn Friese afkomst heeft Fedde de Jong voornamelijk in het westen van het land gewerkt.
Ongeveer 15 jaar oud vertrok hij naar Amsterdam  waar zijn zus woonde. Hij werkte in een hotel en verdiende verder de kost met het verkopen van kalenders.
Hij was als kunstenaar een laatbloeier. In 1947 – hij was toen  33 jaar oud – ging Fedde de Jong  naar de Rijksacademie van beeldende kunsten in Amsterdam, het eerste jaar naar de avondschool, daarna overdag. Daar was hij o.m. leerling van Heinrich Campendonk. Deze Duitse expressionistische schilder was in 1934 voor het Nazi-regime uit Duitsland gevlucht en sinds 1935 hoogleraar monumentale kunsten aan de Rijksacademie. Voor de ontwikkeling van een grote groep jongere kunstenaars van de generatie van Fedde de Jong is Campendonk van grote invloed geweest.

Na zijn studie ging Fedde de Jong nog in Antwerpen en Parijs studeren. Bij zijn terugkeer in Amsterdam  kwam hij in de zogenaamde Contraprestatie terecht. De Contraprestatie was in 1949 door het ministerie van Sociale Zaken  ingevoerd. Het hield kort samengevat in dat kunstenaars werk inleverden en daarvoor in ruil een financiële uitkering kregen. Alleen kunstenaars die niet van hun kunstproductie konden leven kwamen in aanmerking voor toelating.  In 1956 veranderde de naam in Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR).  Hoewel Fedde de Jong zo gauw mogelijk uit de Contraprestatie wilde was hij wel blij met deze regeling - veel van zijn collega’s gaven er enorm op af. Een andere bron van inkomsten waren de aankopen van zijn werk door de Gemeente voor de Topografische Atlas van het Gemeentearchief van Amsterdam, bijvoorbeeld tekeningen  van Ouderkerkerdijk, de Houthaven, Kostverlorenvaart, Riekerhaven.
Hij was er altijd op uit om om geld te verdienen met zijn werk, hij zocht alle gelegenheden op om zijn werk aan de man te brengen. Zo ging hij langs  lunchrooms van warenhuizen in de Kalverstraat en Nieuwendijk. Daar ventte hij zijn werk aan de klanten die aan de koffie zaten. Vaak waren het speciaal  daarvoor gemaakte tekeningen en schilderijen - zelf noemde hij ze ‘luchtbellen’ -. Collega’s haalden hiervoor hun neus op, ze vonden deze handelwijze een kunstenaar niet waardig.
Vanaf 1965  begon Fedde de Jong groter werk te verkopen en werd zijn werk getoond op tentoonstellingen. In dat jaar werd een overzichtstentoonstelling gehouden in Arti ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag. Hij exposeerde ook in het buitenland: in Parijs, Antwerpen, Spanje, Amerika en  Canada .

Fedde de Jong heeft altijd veel rondgetrokken in Europa. Hij reisde in een door hem zelf verbouwde Citroënbus in gezelschap van zijn vrouw naar Luxemburg, maar vooral naar Bretagne, dat hij zijn tweede vaderland noemde. Hij maakte van landschappen, industriegebieden en vooral havens schetsen in de vorm van gouaches. Hij had altijd een speciale tent bij zich om de gouaches te laten drogen. Teruggekeerd  in zijn Amsterdamse woning ging De Jong aan het werk om aan de hand van de gouaches grote schilderijen  te maken.
Deze landschappen die gesitueerd zijn in Frankrijk, hebben vaak iets dramatisch.
Veel opgewekter van sfeer zijn de gouaches. „Dat komt, zegt Fedde de Jong, omdat ik die buiten heb geschilderd, rechtstreeks in het volle licht. De  schilderijen zijn naar schetsen gemaakt, in mijn atelier.” In de gouaches was iets meer vorm behouden. Men herkent duidelijker dan  bij de schilderijen  wat  zij voorstellen en zijn levendiger en directer, maar de gouaches bezitten vaak niet het vér doorgevoerde evenwicht van de grote schilderijen.
In het begin van zijn kunstenaarsloopbaan maakte hij zelf zijn eigen verf met ei, maar omdat de kwaliteit van deze verf niet duurzaam was ging hij over op acrylverf.

De Jong behoorde in zijn tijd tot de gematigd modernen. Begonnen als impressionist was hij in de loop der jaren steeds meer expressionistisch gaan werken.
De expressiviteit komt ondermeer tot uiting in z’n wolkenpartijen en landschappen, opgezet in ritmische grove verftoetsen en sterk abstraherend. Met zijn landschappen begaf hij zich op de rand van de abstractie, maar het herkenbare werd niet losgelaten. Zijn werk is sterk schetsmatig en suggestief: „Ik schilder geen boten, maar de essentie van die boten", zei hij.
De sfeer die uit zijn werk spreekt is over het algemeen wat zwaarmoedig. Bij zijn grote schilderijen lijken de vlakken kleur met het paletmes opgezet. Toch zijn zij met het penseel dun op het doek gebracht. Door hun dofgemaakt uiterlijk lijken zij veel op de gouaches.
Hij toonde zich  een rasschilder. Alles was breed en vloeiend op het doek gebracht in grote onregelmatige kleurvlekken. Grijzige en blauwige tinten overheersten, maar  andere meer warme kleuren zoals okers en nuances van wit en zwart maakten zijn werk levendig en zorgden voor afwisseling.

In 1970 kreeg hij last van zijn been en moest geopereerd worden. In 1977 is hij op 62 jarige leeftijd overleden.
Met Jozef Israëls werd zijn lijfspreuk „Morgen maak ik mijn mooiste schilderij"

Veel van zijn werken zijn in bezit van gemeenten, provincies en het Rijk. Maar ook grote bedrijven in binnen- en buitenland hebben werk van Fedde de Jong in hun collectie opgenomen.

 

Met dank aan Jos de Jong, de weduwe van Fedde de Jong en haar knipselarchief.